De stad die nooit slaapt - en waar de nacht begint waar de dag eindigt
Milaan is geen stad. Het is een sensatie. Een ademhaling vol wijn, parfum en zweet. De straten van Brera glinsteren onder de lantaarns, de muren fluisteren met de echo’s van lachende vrouwen en mannen die hun maskers afdoen zodra de zon ondergaat. Hier is de nacht geen tijdperk - het is een lichaam. En je voelt het in je borstkas voordat je zelfs maar een glas hebt gedronken.
De plek waar de lucht lijkt te smelten
Je loopt naar de achterkant van de Galleria Vittorio Emanuele, waar de toeristen nooit komen. Daar, achter een onopvallende deur met een rood licht, zit Le Lab. Geen bord. Geen wacht. Alleen een man met een zilveren oorbel die je opziet en met een knik zegt: ‘Je bent op tijd.’ De lucht hier is dik van parfum, rook en iets wat je niet kunt benoemen - maar je lichaam kent het al. De muren zijn bedekt met spiegels die het licht verspreiden als een orgasme in slow motion. De muziek? Niet te hard. Niet te zacht. Een diepe bas die je heupen doet trillen voordat je hersenen het begrijpen. De bar is gemaakt van donker hout, en de glazen zijn altijd nat, niet van water - van zweet, van lippen, van verlangen.
Ze stapt uit de schaduw - en alles verandert
Ze komt van achter de bar, haar haar een donkere rivier die over haar schouders glijdt. Geen make-up. Geen overdrijving. Alleen een rode lip, een vleugje parfum op haar hals, en ogen die je niet kunnen laten gaan. Ze draagt een zwarte jurk, strak, met een spleet die tot haar dij been loopt - en als ze zich buigt om een glas te vullen, zie je de schaduw tussen haar benen. Ze heet Sofia. Ze zegt niets. Ze hoeft niets te zeggen. Haar blik is een hand die je borstkas opent en je hart eruit haalt. Ze kijkt je aan alsof ze je al heeft gekust. Alsof ze al weet wat je wilt. Alsof ze het al heeft gevoeld - in andere nachten, met andere mannen. Maar nu? Nu is het jou.
Hij is niet de man die je verwacht
Je bent niet de typische toerist met een camera om je nek. Je bent de man die al drie nachten in Milaan is, die de stad heeft leren kennen door haar nachten - niet haar musea. Je hebt een donker jasje aan, geen das. Je handen zijn ruw, maar je bewegingen zijn zacht. Je ziet haar, en je stopt met ademen. Je voelt niet wat je denkt. Je voelt wat je voelt. Je hart klopt niet sneller. Het klopt dieper. Alsof het wil uitbarsten. Je wilt haar aanraken. Maar je durft niet. Niet omdat je bang bent. Maar omdat je weet: als je haar aanraakt, is er geen terugkeer. En je wilt niet terug. Je wilt verdwijnen in haar.
Het moment waarop de wereld ophoudt
Ze komt naar je toe. Geen woorden. Alleen haar vingertoppen, licht als een ademhaling, die langs je pols glijden. Ze leidt je naar een hoek, waar de muren warm zijn van lichaamswarmte. Ze kust je niet. Ze bijt je eerst - zacht, op je hals. Je trilt. Je voelt haar tanden, haar tong, haar adem. Ze trekt je jasje open, haalt je shirt over je hoofd. Je voelt haar borsten tegen je borst. Niet hard. Niet zacht. Perfect. Ze zegt: ‘Je bent hier voor mij.’ En je weet: dat is waar. Ze laat haar jurk glijden. Zonder haast. Zonder schaamte. Haar lichaam is een schilderij - donker, warm, vol vlekken van licht en schaduw. Haar tepels zijn rood, opgericht. Ze legt haar hand op je broek. Je stijf wordt. Ze lacht. Niet hard. Een fluistering. ‘Ik heb je al langer gewild dan je denkt.’
De nacht wordt een lichaam
Ze legt je op de bank. De spiegels weerkaatsen je. Je ziet jezelf - en haar. Ze zit op je heupen, haar benen om je taille. Ze beweegt langzaam. Elke beweging is een zucht. Elke beweging is een belofte. Ze neemt je in haar, en je voelt het tot in je botten. Ze houdt je blik vast. Haar ogen zijn vol zweet, vol lust, vol iets wat je nooit hebt gevoeld. Ze leunt voorover, haar borsten glijden over je borst. Ze bijt je oor. ‘Harder,’ fluistert ze. En je geeft het. Je geeft alles. Ze schreeuwt niet. Ze zucht. Die zucht komt uit haar buik, uit haar ziel. En je voelt het als een golf die je doet verdrinken. Je komt. Niet met een klap. Maar met een stroom - als een rivier die eindelijk zijn kust bereikt. Ze volgt je. Haar lichaam trilt. Haar handen krabben in je rug. En toen ze klaar was, zei ze niets. Ze kuste je alleen. Lang. Diep. Alsof ze je geheugen wilde wissen. En opnieuw vullen.
De ochtend komt - maar de nacht blijft
Toen de zon opkwam, lag je nog steeds bij haar. Haar haar lag over je borst. Ze sliep. Je wilde niet bewegen. Niet omdat je bang was dat ze wakker zou worden. Maar omdat je wist: deze nacht was geen toeval. Het was een herinnering die je nooit zou vergeten. Je stond op. Haalde je jasje. Geen woorden. Geen beloften. Ze opende haar ogen, glimlachte, en zei: ‘Kom terug als je verlangt.’
Je deed dat. Twee weken later. En de derde keer? Je verhuisde naar Milaan.