De lucht in de kamer was zwaar van geuren: bergamot, vet van amandelen, en iets wat alleen een vrouw kan verspreiden als ze wil dat je haar vergeten hebt. Het licht was gedimd, alleen de kaarsen flakkerden op de houten vloer, hun schaduwen dansend over de huid van de vrouw die voor me lag. Ze was niet jong, niet oud - ze was perfect. Haar haren, donker en nat van het olie, lagen als een sluier over haar schouders, terwijl haar rug een zachte boog vormde, een uitnodiging die geen man kon weerstaan. Haar huid was warm, zacht, alsof ze net uit een bad was gestapt - en nog steeds trilde van de warmte.
Ik lag op mijn buik, mijn armen uitgestrekt, mijn ademhaling langzaam, dieper. Ze had me niet gevraagd wat ik wilde. Ze had me alleen gekeken, haar vingers al aan mijn schouders, en gezegd: ‘Laat je gaan. Ik weet wat je nodig hebt.’ En dat was genoeg. Geen woorden. Geen vragen. Alleen aanraking.
Haar handen begonnen bij mijn nek, niet te hard, niet te zacht - precies op die plek waar de spanning zich verzamelde, waar ik elke dag mijn kaak op elkaar kneep. Haar duim cirkelde, langzaam, alsof ze elke spier kende als haar eigen vingertoppen. Toen gleed ze naar beneden, langs mijn spin, haar nagels bijna niet voelbaar, maar wel genoeg om mijn lichaam te doen schuiven. Ik voelde hoe mijn lichaam opende, hoe mijn spieren zich losmaakten, alsof ze een sleutel in een slot draaide dat ik niet wist dat ik had.
Ze gebruikte warme olie, niet te vet, niet te dun - een mengsel van jojoba en iets wat ik niet kon benoemen, iets dat haar huid op mijn huid liet smelten. Haar vingers gleden over mijn rug, langs mijn heupen, naar beneden, naar mijn billen. En toen - een ogenblik van stilte. Haar hand bleef liggen. Niet drukken. Niet bewegen. Alleen aanwezig. En in dat ogenblik voelde ik iets wat ik sinds jaren niet meer had gevoeld: geen verlangen. Geen behoefte. Alleen rust. Diep. Zwaar. Alsof mijn ziel eindelijk kon ademen.
Maar dan… haar vingers gleden naar beneden. Langzamer. Dieper. En toen… ze raakte mijn kruis aan. Niet met haar hand. Niet met haar vingers. Met haar pols. Met de warmte van haar huid, met de zachte druk van haar pols tegen mijn penis, terwijl haar andere hand nog steeds over mijn rug gleed. Ik trok mijn adem in. Mijn lichaam spande zich aan. Ik wilde schreeuwen. Ik wilde haar vasthouden. Maar ik durfde niet. Ik durfde niet te bewegen. Want als ik bewoog, zou het voorbij zijn.
Ze wist het. Ze wist altijd wat ik wilde. Ze wist dat ik niet wilde dat ze me aanraakte. Ze wist dat ik wilde dat ze me liet verlangen. Dat ze me liet smelten. Dat ze me liet vergeten wie ik was. En dus bleef ze. Haar pols bleef tegen mijn penis. Haar vingers bleven op mijn rug. Haar ademhaling werd langzamer. Mijn lichaam begon te trillen. Niet van spanning. Van ontlasting. Van loslaten. Van verlies. Van overgave.
Toen gaf ze me iets wat ik nooit had gevraagd: haar mond. Niet op mijn penis. Niet op mijn tepels. Maar op mijn onderrug. Haar lippen kusten de plek waar mijn rug begon, waar mijn schouders eindigden. Haar tong vloog langzaam naar beneden, als een rivier die zijn weg zoekt. En toen - haar mond op mijn kruis. Niet drukken. Niet zuigen. Alleen warmte. Zacht. Zonder doel. Zonder eind. En ik voelde hoe mijn lichaam zich opende. Hoe mijn heupen naar haar toe bewogen. Hoe mijn ademhaling stopte. Hoe mijn ziel uit mijn lichaam kwam.
Ze stopte niet. Ze maakte geen eind. Ze gaf me geen orgasme. Ze gaf me iets beters: de tijd. De rust. De stilte. De herkenning. Ik was niet meer een man die wilde. Ik was een lichaam dat eindelijk kon zijn. En toen, toen ze haar mond van me haalde en haar handen op mijn rug legde, voelde ik het. Niet in mijn penis. Niet in mijn borst. Maar in mijn borstbeen. In mijn hart. Ik had geen seks gehad. Ik had mezelf gevonden.
Ze ging naast me liggen. Geen woorden. Geen oogcontact. Alleen haar ademhaling, even langzaam als de mijne. En toen zei ze, zacht, alsof ze het niet mocht zeggen: ‘Je bent veilig hier.’ En dat was alles wat ik ooit had willen horen.